In de zomer van 1916 was het vooruitzicht van de voedselvoorraden zo somber geworden dat Folkort Posthuma, de Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid, een nieuw wetsontwerp indiende. Deze nieuwe wet werd later bekend als de Distributiewet
Luberta de Hondt, beter bekend als Berta de Vries Als lid van een (vrouwen) Comité tegen de Duurte nam zij deel aan het Amsterdamse 'Aardappeloproer', een vooral in de Jordaan en op Kattenburg geworteld protest tegen voedselgebrek, slechte kwaliteit en hoge prijzen. Voor SDAP-gemeenteraadslid S.R. de Miranda vormden de opstandigen 'het achterlijkste deel van de arbeidersklasse' en minister F.E. Posthuma hield de actievoerders voor plunderaars. Voor zover mogelijk echter regelde De Vries dat verkregen aardappels ook betaald werden. Tijdens een bezoek van een Amsterdamse vrouwendelegatie op 4 juli aan de minister wees zij diens beschuldiging dan ook met kracht van de hand. Zij trad steeds met gezag op. Dat had te maken met haar blik. Zij dwong daarmee zoveel respect af dat de politieman haar bij de straatrel ontweek en de tramconducteur haar nooit vroeg of zij al betaald had (hetgeen niét zo was)
Aardappelhandel Dusseldorp
Geboortecertificaat van Bertha de Vries
Een aanslag van vrouwen, op de groente- en aardappelpakhuizen van de Groenmarkt, bijna langs de geheele lengte der Zuidelijke Marnixstraat gelegen. Lange tijd hadden ze aan het cordon der politie weerstand geboden en met, boven alle lof verheven, geduld had deze alle sarren en plagen en later ook tal van projectielen over haar kant en over haar hoofd laten gaan, tot op een gegeven oogenblik de afzetting verbroken werd en honderden vrouwen langs den achterkant, de waterzijde, een aanval deden op de kelders der opslaggebouwen. Deze waren in een minimum van tijd opengerammeid, de vrouwen drongen naar binnen en menige kool, menig bos wortelen, menig mandje spinazie en menige zak aardappelen werden weggesjouwd. Op het oogenblik dat we kiekten, vuurt de politie haar revolvers af en maakt ze gelijktijdig een charge. - Sauve qui peut!"
De aardappel in Nederland
De aardappel werd in de 16e eeuw naar Europa gehaald vanuit Zuid-Amerika. In eerste instantie werden de aardappels nauwelijks gegeten, omdat verondersteld werd dat ze, net als de plant, giftig waren. Ze werden gebruikt als veevoer of als eten voor de allerarmsten. Pas in de loop van de 18e eeuw werd het eten van aardappels een gewoonte voor het Nederlandse volk. Aardappelplanten bleken prima te gedijen in de Nederlandse bodem en boden een betaalbare oplossing voor ondervoeding en scheurbuik.
In een paar eeuwen tijd is de aardappel nauw verbonden geraakt met de Nederlandse identiteit. We produceren er acht miljoen ton van per jaar, en de gemiddelde Nederlander eet er 81 kilo van per jaar
artikel uit het Algemeen Handelsblad in 1917
Menigte breekt met ruw geweld pakhuizen open waarin ze aardappelen menen te vinden. De politie is niet bij machte op te treden. Hier staan de deuren open van het pakhuis 'Spitsbergen' [aan de Brouwersgracht]
De aardappels werden geleverd aan de pakhuizen en de groenmarkten via het water. Tijdens de dagen van Het Aardappeloproer werden de schepen met aardappels vaak overvallen door de vrouwen en leeggehaald. Alhoewel er ook verhalen zijn van schipper die vrijwillig hun boot verlieten uit solidariteit
Op 28 juni in 1917 was er geen aardappel meer te krijgen in de Jordaan. De Eerste Wereldoorlog had ervoor gezorgd dat de in- en uitvoer van voedsel stagneerde. Toen bleek dat er in de Prinsengracht een schip vol aardappels lag, stroomden vrouwen uit de Jordaan toe om het schip te plunderen
Officieel mocht op binnenerven niet gebouwd worden, maar in de Jordaan trok men zich daar niets van aan. Huisjesmelkers bouwen goedkope pandjes achter de bestaande huizen die te bereiken zijn via stegen en gangen van nog geen meter breed. In de 18e eeuw zijn er in de Jordaan 972 gangen naar 1690 achterhuizen, waarin 3795 families wonen. In buurt FF, waar de Lauriergracht het middelpunt van was, waren 33 van die gangen. Tijdens de bouwperiode werd vaak bezuinigd op heipalen, waardoor verschillende huisjes begonnen te verzakken. Een bouwkavel mocht niet breder dan 20 voeten, van ongeveer 28 cm., zijn. Een gang naast de bebouwing mocht niet dichtgetimmerd worden. Er mocht wel een dakje over, maar dat moest zo hoog zijn dat een man met een turfmand op zijn hoofd er nog onder paste. Dat moest opdat de mensen die achter zo'n gang woonden nog turf voor hun kacheltjes konden krijgen