Het is maart 2020. Ik ben net teruggekeerd uit Suriname, een paar dagen voordat de lockdown inging. Ik besteed mijn dagen aan het staren uit mijn raam. Ik woon tegenover de Lidl en bekijk mensen die enorme stapels toiletpapier dragen. Genoeg om kastelen mee te bouwen.
Er is een code die ons gedrag in bekende situaties bepaalt. In het openbaar vervoer, op kantoor, bij de dokter, of in de supermarkt. In de supermarkt bepalen logica en efficiëntie ons gedrag. Maar wanneer de status quo wordt verstoord, veranderen we ons gedag. Willekeurige dingen lijken opeens heel belangrijk. Dingen als toiletpapier. We proberen enige controle terug te winnen, door voorraden te hamsteren.
Het woord ‘hamsteren’ werd voor het eerst gebruikt tijdens de Eerste Wereldoorlog. Een journalist noemde Amsterdam ‘Hamsterdam’. Voedsel raakte snel op, en inwoners legden voorraden aan van wat er over was. Vrouwen in de Jordaan hadden vooral aardappels nodig. Rijst op tafel zetten was ondenkbaar. Op een dag lag er een boot vol piepers in de Prinsengracht. Het bruine goud was bedoeld voor soldaten, gelegerd in Amsterdam. Een groep Jordanese vrouwen bestormde het schip en vorderde de gehele lading.
Kortom, aardappels zijn belangrijk voor de Nederlanders. In Suriname noemen ze de Nederlander ook wel p’tata. Dit betekent, natuurlijk, aardappel.